Kale duiten, hoe komt dat?

Na 28 jaar zoeken bleef ik het me afvragen, waarom zijn de meeste duiten kaal? Alsof er een laagje vanaf is.

Er zijn meerdere oorzaken: Duiten zijn lang gebruikt, maar dat verklaart niet het laagje dat eraf is, type grond (zuur, zwafel, etc) maar dat verklaart dan nog niet waarom duit A helemaal kaal is en de munt B, 2 meter verderop, wel leesbaar of in prachtige staat. Is het je wel eens opgevallen dan de willemscenten er beter uit komen dan andere munten?

Om het te snappen moeten we een stuk terug in de tijd; naar het munthuis;

Munten werden vroeger niet zoals tegenwoordig met moderne machines gemaakt maar tot eind 17e eeuw grotendeels met de hand gemaakt. Als een munt er daarom wat vreemd gevormd uit ziet dan hoeft dat bijvoorbeeld niet te betekenen dat deze gesnoeid is. De muntplaatjes werden namelijk tot ver in de 17e eeuw niet mooi rond uit een plaat of strip gestanst maar zij werden uitgeknipt met een grote metaalschaar. Door dit knippen werden ze vaak niet mooi rond maar hoekig en soms bijna vierkant.

Pas eind 17e en begin 18e eeuw gingen de meeste munthuizen over tot het stansen van de muntplaatjes en het machinaal vervaardigen van de munten met schroefwerken. De techniek was al langer aanwezig doch werd tegen gehouden door het muntpersoneel die vreesde voor verlies van werkgelegenheid.

Zo werd bijvoorbeeld ook de invoering van de schroefpers om dezelfde reden lange tijd tegengehouden door het muntpersoneel maar ook door de overheid zelf. Het munten met een schroefpers maakt namelijk veel minder lawaai dan het slaan van de munten met de hamer. De overheid was daarom bang dat de schroefpers zou uitnodigen tot valsemunterij omdat dan ‘s nachts geluidloos gemunt kon worden buiten alle controles om. Dat deze angst niet geheel onterecht was blijkt uit de verklaring van Anthonis van Eembrugge. Deze muntmeester van o.a. de Hedelse hagemunt van Frederik van den Bergh verklaarde tijdens zijn verhoor dat hij aldaar de beschikking had over een schroefpers. We praten dan over de jaren 1579-1585! Een periode waarin nog geen enkel gewestelijk munthuis beschikte over een schroefpers.

De platen/strippen muntmetaal werden ten volle benut om er muntplaatjes uit te halen. Mits het gewicht van een muntplaatje nog binnen de afgesproken remedie bleef. Alles wat overbleef moest namelijk opnieuw gesmolten worden en dat kost extra tijd en geld.

Het muntmetaal werd namelijk eerst vloeibaar gemaakt en in de vorm van grove platen of strippen gegoten (tinnen). Als het om platen zilver en goud ging dan moesten deze ook nog op het juiste gehalte gebracht worden. De platen werden in het begin met de hand op de juiste dikte gehamerd. In later tijden werden zij door een walstuig heen getrokken om ze op de juiste dikte te brengen.

Uit deze op dikte gebrachte plaat of strip werden dan tenslotte de muntplaatjes (rondellen) geknipt. Later gebeurde dit met stansmachines. De munten die geslagen zijn op muntplaatjes welke nog met de hamer op dikte zijn gebracht kunnen zwakke plekken vertonen als gevolg van kuilen die gevormd zijn door de hamerslagen. Het muntstempel kon op deze dieper gelegen plaatsen minder goed in het metaal dringen.

Als een plak metaal gegoten is en deze ligt af te koelen dan krijgen eventuele opgehoopte gassen de kans om uit het nog half vloeibare metaal te ontsnappen. Ook de eventueel in het metaal aanwezige vervuiling stijgen op naar de oppervlakte. Op de plaatsen waar de gassen ontsnappen ontstaan vaak kleine gaatjes in het oppervlak. Als zo’n plaat dan op dikte gehamerd of gewalst wordt dan worden de gaatjes mee gewalst. Zij kunnen door het uitwalsen verdwijnen maar soms blijven ze zichtbaar. Dit is soms te zien op koperen maar ook op zilveren munten in de vorm van kleine gaatjes of oneffenheden op het muntoppervlak.

Degene die verantwoordelijk was voor het juiste gehalte van de platen metaal was de essayeur. Dit was een vakman die de platen metaal op het juiste gehalte bracht, vaak waren dit edelsmeden of juweliers. Als de muntmeester dus wilde sjoemelen met het gehalte van zijn munten dan moest hij de medewerking hebben van zijn essayeur.

De muntplaatjes of rondellen werden tot munten geslagen door de munter met stempels die door de stempelsnijder waren gemaakt. De munter met zijn knecht waren vaak ongeschoold personeel terwijl de stempel snijder vaak weer een vakman was. Er komen echter munten voor die dusdanig slecht van uiterlijk zijn dat aan het vakmanschap van de stempelsnijder getwijfeld kan worden.

De stempelsnijder Johan Sluyter is bijvoorbeeld een man die zeer veel fouten maakte tijdens het vervaardigen van muntstempels. Mogelijk was dit het gevolg van een ziekte of anders in het feit dat hij niet veel interesse had in zijn vak.

De waardijn van het munthuis zag toe op het juiste gewicht van de munten die het munthuis verlieten. Hij nam af en toe steekproeven en deponeerde enkele exemplaren in de muntbus. De munten in deze muntbus werden om de paar jaar gecontroleerd door de muntgeneraals van de Staten-Generaal. Op die manier oefenden de Staten-Generaal enige controle uit op de muntslag. Als een muntmeester wilde knoeien moest hij dus van meerdere personen medewerking hebben en het muntpersoneel moest zijn mond kunnen houden. Ondanks de hoge straffen die op valsemunterij stonden zijn er toch munthuizen geweest die op grote schaal gesjoemeld hebben of zich zelfs geheel aan alle controles onttrokken hebben. 

Terug naar de vondsten van nu, want waarom de ene duit wel kaal en de andere niet? Dit heeft dus voor een groot deel te maken met het productie proces.

Er was een enorme druk bij de muntmeesters. Tijd was geld en het goed afkoelen van de plakken gegoten metaal wilde men nog wel eens overslaan, hierdoor ontstaan gassen net onder de laag van het oppervlakte, door de vervuiling ontstaan kleine gaatjes en dan ontstaat er spleetcorrosie

Voor spleetcorrosie is natuurlijk een spleet nodig. Om spleetcorrosie te kunnen veroorzaken moet een spleet aan twee voorwaarden voldoen.
1. De spleet moet wijd genoeg zijn om toetreding van een waterige oplossing mogelijk te maken.
2. De spleet moet nauw genoeg zijn om stagnatie van de vloeistof in de spleet te waarborgen. Spleetcorrosie wordt derhalve waargenomen in spleten die enkele micrometers breed zijn. In spleten die breed genoeg zijn om een efficiënte spoeling van de spleet toe te staan doet zich zelden spleetcorrosie voor. Grenswaarden voor spleetbreedtes zijn helaas niet te geven.

Als de spleet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoet zal door langzame corrosie van het oppervlak in de spleet de zuurstof worden verbruikt en een hogere concentratie aan metaalionen ontstaan. Door het verschil in zuurstofconcentratie aan het metaaloppervlak in en buiten de spleet zullen de kathodische en anodische reacties ruimtelijk gescheiden gaan verlopen; de kathodische reacties zullen aan het zuurstofrijke buitenoppervlak overheersen, terwijl in de spleet de metaaloplosreactie de overhand krijgt. Twee belangrijke processen die het spleetcorrosieproces in gang houden zijn:
1. Verzuring van het milieu in de spleet door hydrolyse van metaalionen.
2.Migratie van agressieve chloride-ionen naar de spleet om het elektrisch evenwicht te herstellen. Het gevolg is dat de corrosiviteit van het milieu in de spleet geleidelijk aan toeneemt.

Wat overblijft is het originele muntplaatje (de kern) welke sterker is dan de lagen waarin geslagen is door de muntmeesters.

Bron1 bron2

Over Metaaldetectie Benelux